Vlotlaan 505 | 2681 TW Monster | T.0174 280 321 | E.info@fisbizz.nl

Open post

Ritten naar golfclub deels privé

De dga van een bv had de beschikking over een auto van de bv. In het jaar 2011 had de dga een “verklaring geen privégebruik auto”. Volgens de bijgehouden rittenadministratie heeft de dga in dat jaar 326 privékilometers met de auto gereden. De rittenadministratie omvatte in 2011 79 ritten naar en van golfclubs. Volgens de rittenadministratie waren dit zakelijke ritten, omdat de dga tijdens deze bezoeken aan de golfclubs alleen zakelijke relaties heeft ontmoet op afspraak. De Belastingdienst merkte deze ritten aan als privé. Het aantal privékilometers in 2011 kwam daardoor uit op meer dan 500. De Belastingdienst legde daarom een naheffingsaanslag loonheffingen op aan de dga.

Volgens Hof Den Bosch hadden de ritten een gemengd, deels zakelijk en deels privékarakter. Volgens een door de dga ingebrachte rapportage over 2010 speelde een golfer gemiddeld zeventien rondjes per jaar. Het hof merkte dat aantal bezoeken aan niet als zakelijk. Omdat in deze procedure niet duidelijk was of de dga naast de in zijn kilometeradministratie opgenomen ritten ook nog met zijn privéauto naar de glofclub was gereden, merkte het hof de kilometers die samenhingen met 17 bezoeken aan de golfclubs aan als privékilometers. De minimale afstand voor een enkele reis naar een golfclub volgens de rittenadministratie bedroeg acht kilometer. Op basis daarvan bedroeg het aantal als privé aangemerkte kilometers minimaal 8 x 2 x 17 = 272. Dit aantal opgeteld bij het aantal in de rittenadministratie verwerkte privékilometers van 326 leidde tot een totaal aantal van 598 kilometers privé. Volgens het hof heeft de inspecteur terecht een naheffingsaanslag voor de bijtelling opgelegd.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het hof zonder nadere motivering ongegrond verklaard.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | 03-04-2019
Open post

Twee appartementen vormen niet samen een eigen woning

Een eigen woning is een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de belastingplichtige, of personen die tot zijn huishouden behoren, anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom. Een belastingplichtige kan slechts één eigen woning in de zin van de Wet IB 2001 hebben. Er kan tijdelijk sprake zijn van twee eigen woningen, wanneer de “oude” eigen woning leeg staat in afwachting van verkoop of wanneer een woning is aangekocht en leeg staat of in aanbouw is in afwachting van bewoning op een later moment.

De vraag in een procedure was of twee naast elkaar gelegen appartementen tezamen één eigen woning konden vormen. Beide appartementen waren eigendom van dezelfde belastingplichtige en werden door de belastingplichtige en diens gezin gebruikt. De rechtbank oordeelde dat geen sprake was van een eigen woning omdat de appartementen bouwtechnisch zelfstandige woningen waren, die elk over een eigen voordeur en eigen voorzieningen zoals een keuken, een badkamer en een toilet beschikten. Een doorgang tussen de appartementen was er niet. De hal waar de voordeuren van de appartementen op uitkwamen was via de lift en het trappenhuis toegankelijk voor derden. Dat betekende dat de hal onderdeel was van de gemeenschappelijke ruimten van het appartementencomplex.

De rechtbank was verder van oordeel dat het voornemen om een doorgang tussen beide appartementen te maken niet van beide bestaande en bewoonde appartementen een woning in aanbouw maakte. In hoger beroep onderschreef het gerechtshof de uitspraak van de rechtbank.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het hof ongegrond verklaard.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2019452, Nr. 18/02422 | 03-04-2019
Open post

Inspectie SZW controleert op aanwezigheid RI&E

De Arbowet bepaalt dat de werkgever moet zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van zijn werknemers en verplicht de werkgever om een beleid te voeren dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden. De werkgever moet het arbeidsomstandighedenbeleid regelmatig toetsen aan de ervaringen die daarmee zijn opgedaan en zo nodig de op dat beleid gebaseerde maatregelen aanpassen. Onderdeel van het arbeidsomstandighedenbeleid is een inventarisatie en evaluatie van de risico's die voor de werknemers aan de arbeid zijn verbonden. De werkgever moet deze risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) schriftelijk vastleggen. De RI&E moet naast een beschrijving van de gevaren ook de risicobeperkende maatregelen bevatten die werkgever neemt. De RI&E is een dynamisch geheel, dat wil zeggen dat deze wordt aangepast zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden daartoe aanleiding geven.

RI&E

Voor het opstellen van de RI&E zijn instrumenten ontwikkeld door brancheorganisaties. Deze zijn afgestemd op veel voorkomende risico’s in de betreffende branche. Als alternatief kan gebruik gemaakt worden van het algemene MKB RI&E-instrument. Werkgevers die voor in totaal niet meer dan 40 uur per week arbeid laten verrichten kunnen gebruik maken van een verkorte versie van de RI&E, de checklist gezondheidsrisico’s. De werkgever moet de RI&E laten toetsen door een gecertificeerde persoon of arbodienst. De verplichte toetsing geldt niet voor de werkgever die niet meer dan 25 werknemers in dienst heeft, mits hij gebruik gemaakt heeft van een goedgekeurd RI&E-instrument.

Controle

De Inspectie SZW controleert op naleving van de Arbowetgeving. Onderdeel van die controle is de aanwezigheid van een RI&E met het bijbehorende plan van aanpak. Het ontbreken daarvan of het niet op orde hebben van de RI&E is een overtreding die kan worden beboet. De hoogte van de boete is afhankelijk van de grootte van het bedrijf. Het normbedrag voor het ontbreken van een RI&E is € 3.000. De op te leggen boete is een percentage van het normbedrag. Dat begint bij 10% voor werkgever met 1 tot 4 werknemers en loopt op tot 100% bij 500 of meer werknemers.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | publicatie | 03-04-2019

Posts navigation

1 2
Scroll to top